Handleiding InfraCAD CE

Profielen tekenen

 

In het dialoogvenster dat verschijnt bij het maken van Profielen, kunnen diverse instellingen worden gedaan.

Een Profiel heeft altijd een nummer. Dit is een numerieke waarde. Het is niet mogelijk om alfanumerieke waarden in te voeren. Dit kan eventueel in de omschrijving. Initieel wordt daar een naamtemplate toegepast waarmee het ingevoerde nummer van het Profiel wordt uitgeschreven. Via het rechter muisknop menu op het invoerveld kan worden gekozen uit de beschikbare naamtemplates.

Een Profiel kan als lengte- of dwarsprofiel worden uitgetekend. Bij een lengteprofiel zijn meerdere knikpunten in het bovenaanzicht mogelijk die in het zijaanzicht achter elkaar worden geplaatst. Bij een dwarsprofiel kan alleen een begin- en eindpunt worden opgegeven. Alle eventuele knikpunten en projecties worden geprojecteerd op de lijn tussen deze twee punten.

Een verticale overdrijving kan worden opgegeven. In de Instellingen kunnen de initiële overdrijvingsfactoren worden ingesteld voor lengte- en dwarsprofielen.

Als een dwarsprofiel wordt getekend, dan kan worden aangevinkt of een nulpunt gekozen moet worden. Hiermee worden de afstandswaarden in de band afgestemd op dit punt. Vaak wordt de as van de weg als nulpunt opgegeven waarbij alle afstanden naar links negatief worden weergegeven en rechts positief.

 

Profiellijnen

Een profiel heeft minimaal één profiellijn nodig. Deze kan in het tabblad 'Profiellijnen' worden toegevoegd. Als er meerdere profiellijnen zijn, dan kunnen ze op een andere volgorde worden gelegd, verwijderd of bewerkt.

De bovenste profiellijn wordt altijd als maaiveldlijn beschouwd, eventuele projecties worden hierop uitgelijnd.

 

Referentie

Op het tabblad 'Referentie' kan de naam van het referentievlak worden ingevoerd en worden aangegeven of het profielraster automatisch ingesteld moet worden op de laagst voorkomende hoogte.

 

Projecties

Op het tabblad 'Projecties' kan worden aangegeven of projecties handmatig geselecteerd moeten worden of automatisch gevonden binnen een strook van de opgegeven afstand.

Alle objecten die herkend worden als projectie, worden uitgelijnd op de eerste profiellijn (maaiveldlijn), tenzij de objecten een eigen hoogte hebben. Objecten die geprojecteerd dienen te worden, kunnen worden ingesteld in de Instellingen. Dit kunnen bijvoorbeeld kruisende lijnen zijn maar ook symbolen zoals een boom.

 

Plaatsen in tekening

Met de knop 'Selecteren' kan de locatie in het bovenaanzicht worden aangegeven. Een voorbeeldlijn verschijnt bij de cursor na het selecteren van het startpunt:

Via de Command Line is het mogelijk om de richting om te keren, waarmee je feitelijk eerst het eindpunt hebt geselecteerd en nu alleen nog het startpunt moet aangeven.

Als aangegeven is dat een nulpunt gekozen dient te worden, dan kan deze langs het tracé in het bovenaanzicht worden aangegeven. Door op <Enter> te drukken, wordt dit voor dit Profiel overgeslagen en zal het nulpunt aan de linkerzijde komen liggen.

Als een profiellijn is toegevoegd op basis van tekeningobjecten, dan wordt gevraagd om deze te selecteren. Dit kunnen kruisende lijnen zijn, of lijnen en puntobjecten langs het tracé.

Het Profiel wordt uitgetekend onder de laatst geplaatste Profiel van de actieve groep. Als er nog geen locatie is opgegeven voor de groep dan zal dit eerst worden gevraagd. Na het plaatsen kan het volgende Profiel worden gekozen. Met de <ESC> toets wordt teruggegaan naar het dialoogvenster om aanpassingen te kunnen doen of om de functie te sluiten. De laatst ingestelde profiellijnen blijven bewaard voor een volgende keer.

Gevonden projecties worden op de maaiveldlijn geproiecteerd.

 


InfraCAD CE v9.0

ARKANCE Nederland © 2025